Goudriaankanaal
Voordat het Noordhollands Kanaal tussen Amsterdam en Den Helder in 1824 werd aangelegd, neigde het IJ bij Amsterdam dicht te slibben. Schepen die via de Zuiderzee Amsterdam probeerden te bereiken, lagen letterlijk voor het eiland Pampus omdat ze vastgelopen waren in het zand. Door de aanleg van het Noordhollands Kanaal wilde men een snellere vaarroute creëren naar Amsterdam.
Al snel na de voltooiing van het kanaal vond inspecteur-generaal van Waterstaat, Adrianus François Goudriaan (1768 – 1829), het kanaal te lang en inefficiënt. Goudriaan zag meer in een sneller kanaal door het Waterland van Durgerdam naar Marken. Hiervoor zou het IJ moeten worden afgedamd tussen Durgerdam en Diemen.
Ondanks de slappe bodem van het Waterland en de afwijzingen van de stad Amsterdam ging het graven van het 150 meter brede kanaal in Waterland toch door in vanaf 1825. In 1828 blijkt dat het water bij Marken voor de scheepvaart te ondiep is. Een oplossing voor dit probleem zou het project nog duurder maken. Uiteindelijk wordt in datzelfde jaar het graven gestopt en is het Goudriaankanaal tot de dag van vandaag onvoltooid gebleven. Het kanaal is op luchtfoto’s nog steeds te zien. Inmiddels is het een grote wildernis geworden en de geschiedenis van dit kanaal bijna weggevaagd.