Gemalen
Er zijn vele verschillende soorten gemalen in Nederland. We kunnen gemalen indelen op basis van het gebied dat ze bemalen of de aandrijfmethode. Over het algemeen spreken we over een polder- of boezemgemaal. Een poldergemaal zorgt voor het waterpeil in een polder, het zogenaamde polderpeil. Een boezemgemaal is de laatste schakel in de keten, dit gemaal pomp het water rechtstreeks in het oppervlakte water. Doorgaans zijn dit rivieren die in rechtstreeks contact met de zee of het IJsselmeer staan. Ze beheren het boezempeil.
De oudste schriftelijke vermelding van een windmolen, gebruikt voor waterbeheersing dateert uit 1407 en betreft een molen nabij Alkmaar. Het aantal molens in Nederland bereikt in de 19de eeuw zijn hoogtepunt. Er staan op dat moment zo’n 10.000 windwatermolens en industriemolens in Nederland, waarvan ongeveer 600 in de Zaanstreek. Rond deze periode doet de stoommachine succesvol zijn intrede. Hoewel het eerste stoomgemaal al in 1787 in Rotterdam werd gebouwd, ligt de bloeiperiode van de stoomgemalen in de 19de eeuw. De enorme stoomgemalen die ten behoeve van het leegpompen van het Haarlemmermeer werden gebouwd (Leeghwater, Cruquius en Lijnden), worden wereldwijd als één van de absolute hoogtepunten van het stoomtijdperk gezien. Veel van deze stoomgemalen werden later gesloopt of geschikt gemaakt voor dieselmotoren. Hiervan zijn er nog maar enkele in Nederland. De meeste gemalen beschikken inmiddels over elektromotoren. Deze hebben maar een kleine ruimte nodig en kunnen vooral heel snel geactiveerd worden. Verder zijn de elektrisch aangedreven gemalen bij uitstek geschikt voor automatisering. Het gemaalhuisje is dus eigenlijk de hedendaagse equivalent van de oer-Hollandse molen.