Droogmalen Haarlemmermeer
Al sinds de 13de eeuw was het Meer, zoals de Haarlemmermeer genoemd werd, een kracht waar omwonenden en schepen rekening mee moesten houden. Dit woeste Meer zorgde meerdere malen voor de destructie van complete dorpen zoals Vijfhuizen, Nieuwerkerk en Rijk. Zo was het Joost van den Vondel die in 1641 schreef dat de ‘Wrede Water Wolff’ met vereende krachten bestreden moest worden. Het duurde dan ook niet lang voor er plannen kwamen om het Meer te temmen: inpoldering zou een permanente oplossing moeten bieden. Plannen uit 1617, 1641, 1725, 1742 en 1819 konden allen niet op voldoende steun rekenen. Dit kwam met name door de economische belangen van omliggende steden als Leiden en Haarlem, die de visrechten bezaten van het Meer.
Toen in november 1836 het water tijdens een westerstorm Amsterdam en in december van dat jaar ook Leiden veel schade toebracht was de maat vol. Koning Willem I benoemde bij besluit van 7 augustus 1837 een commissie die een plan moest uitwerken om voor eens en altijd een einde te maken aan de grillen van het Meer. De werkzaamheden begonnen in 1840 om het plan van de drie gemalen (Leeghwater, Lynden en Cruquius) ten uitvoer te brengen. Na het graven van de Ringvaart en het opwerpen van de Ringdijk kon men in 1849 beginnen met pompen. Na drie jaar en 800 miljoen kubieke meter water te hebben weggepompt was de Haarlemmermeerpolder in 1852 een feit.